Peinzen en prevelen Peinzen en prevelen
Liggend op mijn bed denk ik aan u, wakend in de nacht prevel ik uw naam.
(Psalm 63: 7)

Voor zover mij bekend worden er geen statistieken van bijgehouden, maar ik stel me zo voor dat in deze tijd nog meer mensen wakker liggen dan in de periode voor Corona. En dan niet alleen degenen die besmet of zelfs ernstig ziek er van zijn, maar bijvoorbeeld ook ondernemers die aan zien komen dat ze binnenkort zeer gewaardeerde medewerkers naar huis moeten sturen. Meer dan eens zijn het mensen met wie je al jarenlang samenwerkt en een stevige band hebt opgebouwd… Als je diepste slaap voorbij is, valt het bovenop je en kun je nergens anders meer aan denken.

Zulk peinzen is van alle tijden. David had er in zijn tijd ook al last van. Uit vers 1 kunnen we opmaken dat dit lied in verband staat met een verblijf in de woestijn van Juda. We weten het niet zeker, maar het zou daarbij kunnen gaan om de periode waarin hij op de vlucht is voor Saul (zie 1 Sam. 23: 14). Op dat moment is er niet alleen dorheid en droogte om hem heen, maar wordt hij ook gekweld door een dorstige, hunkerende ziel. Zoals leden van koren misschien wel met weemoed terugdenken aan goed geslaagde uitvoeringen en enthousiast vertolkte praiseliederen, zo denkt David met heimwee terug aan de schittering van Gods macht en majesteit, waar hij in het heiligdom van Jeruzalem zo vaak getuige van is geweest. O, hoe graag zou hij daar hier, tussen rotsen en kiezels, iets van ervaren…

David doet zijn best, legt zich niet bij de omstandigheden neer. Actief zoekt hij zijn God. ’s Morgens vroeg, nog voor zonsopgang, houdt hij al stille tijd. Soms is er dan ook wel weer even een glimp van God, maar vooral ’s nachts kunnen de dingen hem ook aanvliegen. Hoe moet het verder met die vijand die hem achtervolgt en hem het liefst een kopje kleiner wil maken? Hoe moet het verder met een virus dat steeds dichterbij komt, met die vijand die ons op de hielen zit?

Bij David spoken er niet alleen gedachten door zijn hoofd. Wie goed kijkt, ziet ook zijn lippen op en neer gaan. Nee, als er iemand naast je ligt zul je dat niet doen, maar misschien als je alleen bent wel: niet alleen aan God denken, maar ook met hem praten, prevelen. Niet goed en duidelijk gearticuleerd. Het is eerder een soort mompelen. Maar toch heb je behoefte om het er uit te laten komen, in de richting van de hemel. Want daar woont toch je Helper, de God over wie je moeder of vader al naast je bed vertelde. De God die David in de hete woestijn, en jij in de hitte van je huidige leven, uitnodigt om opnieuw in de schaduw van zijn vleugels je toevlucht te zoeken. Ik zou bijna zeggen: om al peinzend en prevelend bij Hem op schoot te kruipen, zoals de geliefde discipel dat bij Jezus deed (Joh. 13: 23).
Als je dat vroeger bij je moeder deed, was er een hand door je haar en troost. Als je het bij je hemelse Vader doet, legt Hij, vanuit de hemel, zijn hand op je, waardoor je weer mag weten dat je in alles wordt vastgehouden.

Wanneer ik wakend in de nacht
mijn geest bij U, Heer, laat vertoeven,
dan mag ik weer uw goedheid proeven;
uw hulp wordt nooit vergeefs verwacht.
Waar zich uw vleugels breed ontvouwden,
zing ik mij van mijn zorgen vrij.
Mijn ziel, Heer, is U zeer nabij,
door uw hand word ik vastgehouden.
(Psalm 63: 3)
 
Ds. B.F. (Bas) Bakelaar
november 2020
terug